Wat is de rol van ideeën in politieke strijd? Activisme in sociale bewegingen wordt vaak als een praktisch gebeuren gezien, gericht op het organiseren van acties. Maar ideeën hebben eveneens een belangrijke politieke invloed. Merijn Oudenampsen, gaf aan de hand van zijn boek ‘De conservatieve revolte’ zijn visie. *
Het is geen controversieel gegeven. Sinds de Fortuyn-opstand heeft Nederland een ruk naar rechts gemaakt. Een land dat een imago koesterde als progressief baken van tolerantie ontwikkelde zich in kort tijdsbestek tot de Europese voorhoede van de wederopleving van nationalisme en anti-immigratiesentiment. Identiteit, immigratie en law & order bepalen sindsdien het publieke debat. Het vormde de aanvang van een langlopende cultuurstrijd, waarin conservatieven zich opwierpen als hoeders van een bedreigde Nederlandse identiteit en ten strijde trokken tegen progressieve ‘cultuurrelativisten’.
Er is natuurlijk al veel over geschreven. Tot dusver heeft het populisme gefungeerd als dominant analysekader. Het is een focus die de nadruk legt op stijl, techniek en retoriek, maar weinig oog heeft voor ideeën. Populistische leiders als Pim Fortuyn en Geert Wilders werden bovenal gezien als gewiekste politieke entrepreneurs die op succesvolle wijze de genegeerde zorgen van een gemarginaliseerd electoraat wisten te vertolken. In veel mindere mate zijn ze bestudeerd aan de hand van hun ideeën, als onderdeel van een bredere politieke en intellectuele tendens.
Niet de bovenkamer maar de onderbuik, niet ideeën maar de alledaagse werkelijkheid van ‘de man op straat’ werden als doorslaggevend gezien, verder versterkt door de nieuwe macht van de media en het persoonlijke charisma van de populistische leider. De overweldigende focus op populisme heeft een rijke en veelzijdige literatuur opgeleverd. Maar om de verregaande politieke veranderingen te begrijpen in Nederland is het een te dunne verklaring. Terugkijkend op het decennium na de Fortuyn-revolte valt op hoe marginaal de aanwezigheid van het populisme was, juist in de tijd dat het vuur van de cultuurstrijd het felste ontbrandde.
Als gevolg van de dominante rol van het populisme in de wetenschappelijke en journalistieke analyses, is de Fortuyn-revolte in de publieke verbeelding vaak gereduceerd tot de triomf van stijl over inhoud. Wanneer ik op de spreekwoordelijke verjaardagsfeestjes vertelde dat ik de politieke ideeën achter de Fortuyn-opstand onderzocht, kreeg ik geamuseerde en sceptische reacties: ‘Zijn die er dan?’, vroeg men met guitige blik. De inzet van dit boek is om dit beeld van een ideeëloze omslag te weerleggen, door de intellectuele bronnen van de Fortuyn-revolte bloot te leggen. Door licht te werpen op de vaak genegeerde revolte in de bovenkamer, in plaats van de veelbesproken opstand van de onderbuik.
In de zoektocht naar het politieke gedachtegoed achter de Fortuyn-revolte werp ik mijn conceptuele netten wat ruimer uit dan gebruikelijk in bestaande studies. Ik stel dat politieke leiders als Frits Bolkestein, Pim Fortuyn, Ayaan Hirsi Ali en Geert Wilders enkel de meest zichtbare exponenten zijn van een grotere conservatieve stroming, die ik aanduid als nieuw rechts. Deze analytische zet kan wat onorthodox overkomen, aangezien nieuw rechts geen standaardbegrip is in Nederland. De term ‘nieuw rechts’ kwam in omloop in de Anglo-Amerikaanse context om de conservatieve tegenbewegingen aan te duiden die tegelijkertijd opkwamen met nieuw links in de jaren zestig en zeventig. Bovenal wordt nieuw rechts geassocieerd met de doorbraak van Reagan en Thatcher.
In Nederland was het Joop den Uyl die in zijn Paradiso lezing in 1981 de opkomst van nieuw rechts aankondigde, door hem beschreven als een fusie van neoliberale en conservatieve denkbeelden. ‘Evengoed als de beweging naar maatschappijvernieuwing in het midden van de jaren ’60 een internationaal verschijnsel was met overeenkomstige kenmerken in landen met uiteenlopende graad van ontwikkeling, vindt men overal de sporen van Nieuw Rechts denken ”, stelde Den Uyl in Paradiso.
Het ‘nieuwe’ aan nieuw rechts is aan de ene kant de eerder genoemde combinatie van vrije marktpolitiek met cultuurconservatisme. Aan de andere kant forceerde nieuw rechts een breuk met de gematigde naoorlogse consensus, een tijd waarin liberale en conservatieve partijen meewerkten aan de uitbouw van de verzorgingsstaat. Nieuw rechts was radicaler van karakter. Het had de ambitie om het oude sociale contract te verbreken en te vervangen. De zogeheten backlashpolitiek van nieuw rechts keerde zich tegen bestaande elites en instituties, die in haar ogen aangetast waren door de erfenis van de jaren zestig. Het doel was om de vrije markt en traditionele vormen van moreel gezag nieuw leven in te blazen. Om dit ambitieuze project te volbrengen omarmde nieuw rechts de maakbaarheidsgedachte. En zij zag de ideeënstrijd als cruciaal in het verwezenlijken van politieke verandering.
De centrale stelling in mijn boek is dat de draai naar rechts in de Nederlandse politiek langs soortgelijke lijnen te begrijpen is, als verlate pendant van de conservatieve revolte die zich in de Anglo-Amerikaanse context al eerder ontspon. Belangrijk hier is dat het Anglo-Amerikaanse kiesstelsel het moeilijk maakt voor nieuwe partijen om door te breken. Radicale stromingen hebben in die landen de neiging op een wat soepeler manier te opereren binnen de mainstream. Als we het etiket ‘nieuw rechts’ op de Nederlandse context plakken, markeert het een ruimte die zowel de rechtervleugels van de middenpartijen omvat als populistisch radicaal-rechts.
De verhouding tussen de conservatieve stromingen binnen de gevestigde partijen en de radicaalrechtse protestpartijen is complex. Soms bestrijden ze elkaar, soms werken ze samen. Hun politieke ontwikkeling vanaf de jaren negentig is nog het beste te beschrijven als een histoire croisée: ‘een geschiedenis van verwevenheid en verstrengeling waarin niet meer helemaal duidelijk is wie vernieuwt, wie zendt en wie ontvangt’.
Nieuwrechts, zo laat ik zien aan de hand van een uitgebreide analyse van een reeks aan teksten, is een bruikbaar analytisch raamwerk om de ideeën te duiden van figuren zoals Frits Bolkestein, Pim Fortuyn, Bart Jan Spruyt, Paul Cliteur, Hendrik Jan Schoo, Andreas Kinneging, Jaffe Vink, Afshin Ellian, Ayaan Hirsi Ali, Martin Bosma en Geert Wilders. Stuk voor stuk zijn zij sterk geïnspireerd door Anglo-Amerikaanse, nieuwrechtse denkers.
Tegelijkertijd is nieuw rechts in Nederland geen eenvoudige kopie van haar Anglo-Amerikaanse tegenhangers. De progressieve golf uit de jaren zestig en zeventig had in Nederland een uitzonderlijke impact en stuitte op bijzonder weinig weerstand. De conservatieve tegenbeweging kwam pas op toen er al sprake was van een overweldigende progressieve consensus op het gebied van de ethische kwesties die de inzet van de strijd waren in de Amerikaanse culture wars: seksuele moraal, feminisme, homoseksualiteit, abortus, euthanasie, drugs.
De conservatieve sociaaldemocraat Herman Vuijsje beschreef de vertraagde opkomst van het conservatisme in Nederland als een surplace in een wielerwedstrijd, waarbij de renners bewegingsloos op de baan staan, balancerend en elkaar beloerend. Niemand durft als eerste in beweging te komen, maar zodra er een rijdt, moet iedereen mee. Pas in de jaren negentig was het eindelijk zover, aldus Vuijsje.
De Nederlandse conservatieven hadden vaak het gevoel dat zij te laat waren gekomen. In Nederland was het geen tien voor twaalf maar kwart over drie ’s nachts, stelde Bart Jan Spruyt, directeur van de Burke Stichting en de eerste ideoloog van de PVV. Door haar verlate opkomst was de Nederlandse tegenbeweging in veel grotere mate verplicht het progressieve seksuele, antiautoritaire en seculiere ethos te incorporeren dat de erfenis vormde van de jaren zestig en zeventig. Anders plaatste zij zichzelf buiten de werkelijkheid. In de voetsporen van Fortuyn omarmden conservatieve intellectuelen de Verlichting en progressieve waarden zoals individualisme, secularisme en vrouwen- en homorechten. Zij presenteerden zich als de ware verdedigers van progressieve verworvenheden ten opzichte van wat zij zagen als de dreigende aanwezigheid van moslimimmigranten.
Ian Buruma schreef uitvoerig over deze contradictoire conservatieve politiek in zijn terecht gevierde boek over de moord op Theo van Gogh: ‘Omdat het secularisme te ver is doorgedrongen om de autoriteit van de kerken terug te brengen, hebben conservatieven en neoconservatieven zich verbonden aan de Verlichting als symbool van onze nationale en culturele identiteit. De Verlichting, in andere woorden, is de naam geworden van een nieuwe conservatieve orde, en haar vijanden zijn de buitenlanders, wiens waarden we niet kunnen delen.’
Aan de ene kant heeft deze conservatieve coöptatie van progressieve waarden een instrumenteel karakter. De conservatieve interesse in vrouwen en homorechten staat grotendeels ten dienste van hun cultuurstrijd tegen de islam, en lijkt los daarvan soms weinig om het lijf te hebben. Velen hebben erop gewezen dat vrouwen- en homorechten dienstbaar zijn gemaakt aan een nationalistische en anti-moslim politiek, een internationale ontwikkeling die onderzoekers hebben beschreven aan de hand van termen als seksueel nationalisme, homonationalisme en femonationalisme.
Aan de andere kant is deze positie te herleiden tot een alledaagse werkelijkheid: de seksuele revolutie in Nederland leidde tot een breed gedeelde progressieve seksuele moraliteit die een conservatieve tegenbeweging niet langer ongedaan kon maken. Pim Fortuyn, zelf een openlijk homoseksuele babyboomer en een kind van de jaren zestig, beschreef deze erfenis als een onbetwistbaar ‘cultureel sediment’ en raadde zijn conservatieve geestverwanten af om dat aan te vechten .
De conservatieve revolte had hierdoor een dubbelzinnig karakter. Conservatieven presenteerden zich als fiere verdedigers van een selecte reeks progressieve verworvenheden. Tegelijkertijd keerden ze zich tegen de babyboomers en de erfenis van de jaren zestig en zeventig als bron van normverval, decadentie, anomie, maatschappelijke verruwing, wegkijkgedrag en doorgeschoten tolerantie. Alles wat mis was met Nederland had zijn wortels in de jaren zestig en zeventig, zo luidde de conservatieve cultuurkritiek.
De Britse socioloog Angela McRobbie schrijft in dit verband over een ‘complexe’ conservatieve revolte in Groot-Brittannië, waarbij bepaalde alom geaccepteerde verworvenheden uit de jaren zestig en zeventig door conservatieven zijn overgenomen. Terwijl de bredere progressieve agenda des te feller bestreden wordt. De stelling van dit boek luidt dat nieuw rechts in Nederland een vergelijkbare ‘complexe’ revolte heeft ingezet.
Meer dan vijftien jaar later weerklinken de strijdkreten van deze half gefnuikte, half geslaagde conservatieve revolte nog altijd overal om ons heen.
* deze lezing is gehouden in plaats van een discussie over het zelfde onderwerp met Khadija al Mourabit, Paul Mepschen onder leiding van Femke Kaulingfreks. Wegens ziekte bij twee van de panelleden is deze sessie omgetoverd tot lezing met Q&A.